Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW3655

Datum uitspraak2006-02-15
Datum gepubliceerd2006-04-25
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200501150
Statusgepubliceerd


Indicatie

De man is niet de juridische vader van het kind. Daarom is hij niet-ontvankelijk in zijn verzoek om belast te worden met het gezag.


Uitspraak

RvZ 15 februari 2006 Rekestenkamer Rekestnummer R200501150 GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH Beschikking In de zaak in hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats], appellant, de man, procureur mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann, t e g e n [Geintimeerde] wonende te [woonplaats], geïntimeerde, de vrouw. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 4 augustus 2005, waarvan de inhoud bij partijen bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 2 november 2005, heeft de man verzocht om de beschikking waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat: - aan de man het mede-gezag over [minderjarige zoon], geboren op [geboortejaar] te [geboorteplaats], wordt toegekend, - het hoofdverblijf van [minderjarige zoon] bij de man zal zijn. 2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 januari 2006. Bij die gelegenheid zijn gehoord: - de man en zijn advocaat mr. Vlis-Vlaspoel; - de vrouw; - de heer Werger, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). 2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de producties, overgelegd bij het beroepschrift; - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 21 juli 2005. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift. 4. De beoordeling 4.1. Uit de affectieve relatie van partijen is op [geboortejaar] [minderjarige zoon] (hierna te noemen: [X.]) geboren. In juni 2004 hebben partijen de relatie beëindigd. De vrouw is met het eenhoofdig gezag over [X.] belast. [X.] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw. De man heeft [X.] niet erkend. 4.2. Op 22 september 2004 heeft de man de rechtbank verzocht hem te belasten met het gezag over [X.] en tevens het hoofdverblijf van [X.] bij de man te bepalen. De kantonrechter te Maastricht heeft bij beschikking waarvan beroep de man niet ontvankelijk verklaard in dit verzoek. 4.3. De kantonrechter heeft hiertoe overwogen dat het verzoek van de man slechts kan slagen wanneer vaststaat dat de man de tot het gezag bevoegde vader is en hij nimmer het gezamenlijk gezag met de vrouw heeft uitgeoefend. Met “vader” wordt bedoeld de juridisch vader, die in familierechtelijke betrekking staat met zijn kind. Buiten huwelijk is dit de man die het kind heeft erkend of van wie het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld. [X.] is door de man niet erkend en zijn vaderschap is evenmin gerechtelijk vastgesteld. De man heeft weliswaar aangetoond de biologische vader van [X.] te zijn, maar dit betekent niet dat daarmee ook is komen vast te staan dat hij in een familierechtelijke betrekking staat tot [X.] als bedoeld in artikel 1:199 BW. De man kan zich niet verenigen met deze beslissing en komt hiervan in beroep. 4.4. In zijn beroepschrift stelt de man, dat hij na de geboorte van [X.] met de vrouw en [X.] heeft samengewoond en dat hij sedert de geboorte voor hem heeft gezorgd. Volgens de man heeft de vrouw na het verbreken van de relatie [X.] aan hem toevertrouwd, waarna hij [X.] verzorgd heeft met hulp van de grootouders vaderszijde. De vrouw heeft volgens de man geen vaste woon- of verblijfplaats en zwerft met het kind rond. De man maakt zich aldus zorgen om [X.]. 4.5. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht overweegt het hof als volgt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man geen juridisch vader is van [X.], nu [X.] niet binnen een huwelijk is geboren, de man [X.] niet heeft erkend en hij nimmer samen met de vrouw het gezag over [X.] heeft uitgeoefend overeenkomstig artikel 1:253c BW. Ter zitting heeft de man het hof te kennen gegeven reeds een verzoek te hebben ingediend bij de rechtbank tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Het hof is van oordeel dat de man de juiste weg is ingeslagen door voornoemde procedure in gang te hebben gezet. Nu de man thans niet kan aantonen dat hij de juridisch vader is van [X.], zal het hof de man niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde beroep. 5. De beslissing Het hof: verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Maastricht van 4 augustus 2005. Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Teeffelen, Philips en Enkelaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 februari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.